
Jurisprudentie
BG9170
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2445 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2445 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Geen urenbeperking. Eerst in hoger beroep is een voldoende inzichtelijke en draagkrachtige motivering ten aanzien van de geschiktheid van appellant, vanuit medisch oogpunt, voor de functies heeft gegeven.
Uitspraak
07/2445 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 maart 2007, 06/2054 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 10 december 2007 heeft appellant de Raad een brief gezonden.
Bij brief van 22 augustus 2008 heeft het Uwv een vraag van de Raad beantwoord door inzending van een rapport van een arbeidsdeskundige.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Boeve, voornoemd. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer J. van Dalfsen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 25 april 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, met ingang van 17 mei 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 augustus 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep is door appellant aangevoerd -kort weergegeven- dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat en hem ten onrechte belastbaar heeft geacht voor het verrichten van fulltime functies. Appellant heeft daartoe verwezen naar de brieven van zijn behandelend psychiater Z. Kosutic.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Ter zitting van de Raad is door appellant naar voren gebracht dat het hoger beroep ziet op beantwoording van de vraag of de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft overwogen dat, mede gelet op het rapport van psychiater IJsselstein, niet gebleken is van een medische noodzaak tot het aannemen van een urenbeperking.
5.2. Ter beoordeling van de eventueel bij appellant in aanmerking te nemen beperkingen, waaronder een door appellant geclaimde urenbeperking, heeft de verzekeringsarts van het Uwv advies gevraagd aan psychiater J. IJsselstein. Blijkens diens rapport van 7 december 2005 heeft hij onder meer aandacht gegeven aan appellants oorlogstrauma en medicijngebruik en informatie van de behandelend psychiater bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit het rapport blijkt niet dat er ten tijde van het onderzoek op enig moment sprake is geweest van een taalbarrière. Psychiater IJsselstein heeft op basis van de geconstateerde psychiatrische problematiek bij appellant onder meer geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is tot het aannemen van een urenbeperking. Deze conclusie is naar het oordeel van de Raad voldoende zorgvuldig onderbouwd. Het Uwv heeft na onderzoek van appellant, en mede op geleide van de bevindingen van psychiater IJsselstein, naast de voor appellant aangenomen beperkingen geen noodzaak aanwezig geacht om een urenbeperking vast te stellen. De Raad ziet, gelet op het bovenstaande, geen reden om ten aanzien van de urenbeperking tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
5.3. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat uit de brieven van de behandelend psychiater van respectievelijk 24 september 2004 en 28 september 2005 niet blijkt dat deze psychiater van oordeel is dat appellant vanwege zijn psychische beperkingen niet in staat is meer dan 16 uur per week te werken. De psychiater stelt in de brief van
24 september 2004 dat het zijn indruk is dat een werkweek van 16 uur voor appellant het maximaal haalbare is. In de brief van 28 september 2005 wordt door de psychiater het standpunt van appellant, dat 16 uur per week werken het maximaal haalbare is, aangehaald. De psychiater spreekt in deze brief echter geen oordeel uit met betrekking tot een urenbeperking.
De Raad heeft evenmin aanleiding gezien een medisch deskundige te benoemen voor nader onderzoek.
5.4. Door appellant is de vraag opgeworpen hoe het mogelijk is dat zonder zijn toestemming zijn medische gegevens zijn uitgewisseld. De Raad verwijst voor de beantwoording van deze vraag naar gedingstukken 3.1 en 4.1, zijnde op 22 januari 2004 door appellant getekende machtigingen waarbij hij het Uwv toestemming geeft medische gegevens uit te wisselen.
5.5. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stelt de Raad vast dat de schatting is gebaseerd op de functies wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), elektromonteur (SBC-code 267010) en productie-medewerker metaal-en elektro-industrie (SBC-code 111171). De Raad is van oordeel dat het Uwv met de in hoger beroep overgelegde rapportage van de arbeidsdeskundige van 13 augustus 2008 toereikend heeft gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag liggende functies vanuit medisch oogpunt geschikt kunnen worden geacht voor appellant.
5.6. De Raad stelt vast dat het Uwv eerst in hoger beroep een voldoende inzichtelijke en draagkrachtige motivering ten aanzien van de geschiktheid van appellant, vanuit medisch oogpunt, voor de functies heeft gegeven. De aangevallen uitspraak alsmede het betreden besluit komen voor vernietiging in aanmerking. Wel bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
6. De Raad ziet aanleiding het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 966,-- , te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bedee in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
(get.) H. Bedee.
(get.) M.D.F. de Moor.
TM